
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002
Artikel 24
1
De diensten zijn bevoegd tot het al dan niet met gebruikmaking van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheid, binnendringen in een geautomatiseerd werk. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid:
a
tot het doorbreken van enige beveiliging;
b
tot het aanbrengen van technische voorzieningen teneinde versleuteling van gegevens opgeslagen of verwerkt in het geautomatiseerde werk ongedaan te maken;
c
de gegevens opgeslagen of verwerkt in het geautomatiseerde werk over te nemen.
2
De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst buiten plaatsen in gebruik van het Ministerie van Defensie is slechts toegestaan, indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
3
Een ieder die kennis draagt ter zake van het ongedaan maken van de versleuteling van de gegevens opgeslagen of verwerkt in het geautomatiseerde werk als bedoeld in het eerste lid, is verplicht het hoofd van de dienst op diens schriftelijk verzoek alle noodzakelijke medewerking te verlenen om deze versleuteling ongedaan te maken.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.